Uitgelichte vensters:

Op de hoek van de Frjentsjerter Feart en de Boalserter Feart werd een zuivelfabriek voor boter- en kaasbereiding gebouwd. Deze fabriek is op 1 januari 1889 in bedrijf gesteld. De fabriek van de nv Koninklijke Nederlandse Maatschappij van kaas- en roomboterfabrieken gaf veel werkgelegenheid en reuring in het dorp. Het huis Huylckensteinstrjitte 41 was de vroegere directeurswoning van de zuivelfabriek. In het grootste gedeelte woonde de directeur en in het kleinste gedeelte woonde de adjunct-directeur. In het huis hier tegenover, Huylckensteinstrjitte 24, woonde vroeger de boekhouder van de zuivelfabriek. In de Tweede Wereldoorlog had de direkteur van de melkfabriek, de heer A. Stuit, een turf-hol in het turfhok. De fabriek werd gestookt op turf en in het hok waar de turf lag, was een ruimte gemaakt voor een paar mensen. Deze ruimte werd gevuld met jonge mannen die op de fabriek werkten. De oorlogsmachine van de Duitsers draaide volop. Er moesten steeds nieuwe mensen, met gevaar voor eigen leven, gevonden en geplaatst worden te Duitsland. Dit noemden de Duitsers tewerkstelling. Een levensgevaarlijke onderneming waaraan de jonge Friese mannen totaal geen behoefte aan hadden. Dus verzonnen de Duitsers invallen op plaatsen waarvan zij wisten dat er jonge mensen werkten. Op deze manier werden de jonge mannen opgepakt en naar Duitsland vervoerd. Nu zat in Wommels een bevriende postkantoorhouder. Wanneer hij vernam dat er een razzia op touw werd gezet, belde hij snel naar het Easterlittenser postkantoor. Daar werd de postkantoorhouder op de hoogte gebracht van de komst van de Duitsers. Deze belde weer snel naar de directeur van de melkfabriek, waarop de directeur naar buiten draafde en op een fluitje blies. Snel kwam er een aantal jonge mannen naar het turfhok gespurt om zich daar voor onbepaalde tijd te verstoppen. Zo bleven de jonge mannen uit handen van de Duitsers. Wanneer dan de Duitsers arriveerden op de melkfabriek en geen jonge mannen konden vinden, gaf de directeur de Duitsers boter en melk, om ze maar tot vriend te houden. Tijdens en na de oorlog was de algemene opinie dat de directeur ‘fout’ was in de oorlog. Na de oorlog werd pas duidelijk dat de directeur drie Joodse onderduikers in zijn huis, op zolder, had verstopt. Deze onderduikers zijn later - veilig - naar Amerika geëmigreerd. Deze directeur heeft vele mensen veilig de oorlog door geholpen. Na deze directeur kreeg de zuivelfabriek een andere directeur, de heer Faber. Tegenover de zuivelfabriek hadden de arbeiders ‘onder’ directeur Stuit een volkstuintje op de plek waar nu nieuwe huizen zijn gebouwd (Tsjerkelânsleane). Hier verbouwden ze de broodnodige aardappelen en groenten. Tijdens en na de oorlog was er gebrek aan alles. Om zichzelf en een gezin te kunnen voeden, werkten vele arbeiders met veel plezier op de tuintjes. Maar na de wisseling van de directeuren veranderde het een en ander. De nieuwe directeur vond dat werk op de tuintjes niet goed. Ze waren dan vast uitgeput en moe van dat werken op de tuintjes en konden dus niet meer zo hard voor hem werken. De directeur verbood het de arbeiders om te werken op hun volkstuintjes. Dit pikten de arbeiders niet. Er kwam een opstand onder de arbeiders. Schoorvoetend moest de nieuwe directeur zijn besluit terug draaien. Er is eenmaal dorpsfeest gevierd op het terrein van de zuivelfabriek. Er lag een oude man op sterven, net in de week dat het Dorpsfeest gevierd ging worden. Hij woonde in een huisje  aan It Plein. It Plein was dé plaats waar het hele feest zich ging afspelen. Dat kon natuurlijk niet. Van de oude man moest het feest gewoon doorgaan. Maar onder ‘zijn slaapkamerraam’, dát kon natuurlijk niet. Dus mocht van de directeur van de zuivelfabriek het Dorpsfeest gehouden worden op het fabrieksterrein. Gelukkig, het feest kon doorgaan. En het werd een feest! Het dorp genoot van ‘de Merke’.  Maar de arbeiders van de zuivelfabriek niet minder. Die hingen tijdens de werkzaamheden ook in de zweef en genoten van het feestgedruis. In 1982 sloot de fabriek, na bijna 100 jaar bestaan te hebben. De zuivelfabriek is met een groot feest afgebroken. In 1986 hebben de laatste arbeiders van de zuivelfabriek met voorhamers een begin gemaakt met de sloop. Alleen het ketelhuis en de schoorsteenpijp staan er nu nog. Het ketelhuis is tot woonruimte gemaakt. Op de plek van Huylckensteinstrjitte 26 was eerst een klein boerderijtje, ‘In komelkers spultsje’. Toen dat afgebroken werd, wilden de nieuwe bewoners het is de oude stijl weer opbouwen. Dat mocht niet van de gemeente, dus is het huis nieuw gebouwd.

Direct over het water stond  Café Walon. Frou Walon moest al vroeg de zaak draaiende houden. Haar man stierf jong. Ze hadden een zoon Marcus Walon, die helaas naar ‘Zuid Laren’ moest vanwege zijn geestelijke gezondheid. Café Walon werd een IJsherberg genoemd. Wanneer het vroor en er geschaatst kon worden had de heer Heidstra een raam open. Daardoor kwam een luidspreker en konden de schaatsende mensen heerlijk zwieren en zwaaien op de klanken van “Twee reebruine ogen” en diverse walsen. De feesten die gegeven werden op de bovenverdieping van café Walon waren de beste feesten! De vloer was enorm scheefgezakt. Danste je naar het scheve gedeelte, dan ‘fleachen je nei links. Woenen je de oare kant op dan wrotte je je nei rjochts’, ‘sa skeef wie de flier’. Café Walon is tot 1968 in bedrijf geweest. Frou Walon is verhuisd naar Tzum en is in het bejaardenhuis Martenahuis gegaan. In september 1970 is het café afgebroken. Tegenover het café, bij de ijsbaan, lag aan de rechterkant Pelsen. Een zestal huisjes die tegenaan elkaar gelegen lagen. Het ene huis hield de ander overeind. Hier woonden een aantal gezinnen. Het was er een vrolijke gemeenschap. Aan de Frjentsjerter Feart, waar nu Skrinserdyk 8 is gelegen, lag een klein boerderijtje. Hier woonde o.a. Jacob van der Veen. Deze Jacob heeft heel veel kinderen het schaatsen geleerd. Hij was altijd op het ijs te vinden en bond kinderen de schaatsen om, hielp ze en stimuleerde ze. Verder het dorp uit, waar nu de camping is, lag een botenhelling, de ‘âlde helling’. Hier woonden de Strikwerda’s. De heer Strikwerda werkte bij de melkfabriek en kwam daar met een bootje. Ze waren kerkelijk en wanneer ze ter Kerke gingen, dan liep de oudste van zeven kinderen voorop, achter de ouders aan. De hele kinderschare liep dan achter elkaar van groot naar klein. In het dorp werd dan gezegd: daar komen de puddingbakjes weer aan. Ze pasten in elkaar, figuurlijk gesproken dan. Vanaf Bolsward richting Leeuwarden liep een zogenoemd ‘jaagpad’. Aan dit ‘jaagpad’ lag in Easterlittens het ’Café Huylckenstein’, waar o.a. paarden werden gewisseld. Je moet je voorstellen dat het leven zich toen voornamelijk op het water afspeelde. Er waren geen wegen, de enige manier om je voort te bewegen was over het water. Platbodems of andere soorten schepen werden getrokken door paarden. En als die uitvielen werd het schip getrokken door de kinderen of de vrouw van de schipper. Op de route van Bolsward naar Leeuwarden v.v. werden bij dit café de paarden gewisseld, zodat zij konden uitrusten en eten. Wanneer de schipper weer terug kwam, kwam hij altijd weer langs dit café en werden de nu uitgeruste paarden weer voor de trekschuit gezet. Op deze manier kon ‘café Huylckenstein’ bestaan. Toen de paarden werden vervangen voor gemotoriseerd vervoer, raakte het café het grootste deel van haar inkomsten kwijt. Uiteindelijk had het café geen functie meer en verdween. Het jaagpad was van de gemeente Bolsward en gelegd met het puin van de oude, afgebroken huizen uit de stad. Bolsward moest het puin kwijt en zo werd het jaagpad aangelegd. Het pad begon bij Bolsward en eindigde bij Hijlaard. Het moest natuurlijk ook onderhouden worden. Daar had de gemeente Bolsward geen zin in en zo heeft de gemeente Baarderadeel het ooit gekocht voor het symbolische bedrag van één gulden. Met de lusten én lasten. Op een winter - er lag ijs -was er belslydjeien. Friese Paarden reden op het ijs. Ze droegen speciale hoefijzers en waren versierd met kleden en bellen aan de kleden én tuigage. Het is een prachtig schouwspel. De zwarte paarden op een achtergrond van wit, met fris klinkende bellen. Met of zonder rijtuig. Was het mét rijtuig, dan droegen de mensen vast en zeker de oude Friese Klederdracht. Zelfs burgemeester Boelens, met vrouw en kinderen kwamen kijken op het ‘Wieuwenserwiid’. Door onbekende oorzaak raakte een paard in blinde paniek en vloog bij slagerij Felkers op een muur. Het paard had zo veel kwetsuren opgelopen dat het moest worden afgemaakt. Inmiddels was het zoontje van de burgemeester (Gauke) naar het huis van wethouder Seffinga gegaan. Gauke verveelde zich. Hij zag daar een kom met goudvissen staan. Bij binnenkomst van mevrouw Seffinga, was de vissenkom leeg. Mevrouw Seffinga vroeg geschrokken: ‘wêr binne de goudfisken”? Waarbij Gauke zich op de borst klopte en verheerlijkt riep: ’lekker’, ‘lekker’. Ook de ‘sandwiches’ die gemaakt waren door mevrouw Seffinga, waren ‘verdwenen’. Gauke was verstandelijk gehandicapt en gék op eten. Het kwam wel voor dat arbeiders die in een schaftkeet aten, beteuterd opkeken wanneer ze wilden schaften. Gauke was hun voor geweest. Hij sloop, waar mogelijk, in de schaftketen uit de omgeving, om de ingepakte ‘brochtjes’ te verorberen.

Wanneer je Easterlittens inrijdt vanaf Wammert loop je tegen het water aan. Daar staat nu een schuurtje. Daar was vroeger “de Dwinger”. Dat was de opslagplaats van menselijke fecaliën. Er was vroeger geen toilet. Je behoeften deed je in een tonnetje op het “skythúske”.  Eén keer per week werden deze tonnetjes geleegd. Was er een grote huishouding dan hadden ze twee tonnetjes. Deze tonnetjes vol met poep en plas werden opgehaald door mannen met een lange jas aan van bepaald materiaal gemaakt. Ze droegen de tonnetjes op hun schouders. Soms moesten ze op een ladder naar een bovenwoning, zoals gebruikelijk in de stad. Een tonnetje dat vol zit met poep en plas, gaat schommelen bij beweging. Dus de inhoud klotste niet zelden over de rand. De lange jassen ‘beschermden’ de tonnetjesdragers tegen de klotsende ontlasting. De tonnetjes werden geleegd op de ‘dwinger’. Zo ontstond een bassin vol vaste en vloeibare delen. Het vocht werd afgevoerd via een buisje de sloot in. Na verloop van tijd bleef een dikke koek van vaste delen over. Een keer per jaar werd deze ‘koek’ geschept en vervoerd naar plaatsten waar de grond arm was, zoals bv. naar Drenthe. Vele provincies deden dit zo. Natuurlijk mopperden de Drentenaren op een gegeven moment. Zij kregen alle “stront” van Nederland. Als soort van compensatie, werden door “het Rijk” allerhande fiets- en wandelpaden aangelegd. Daarom is – vandaag de dag –  Drenthe rijk aan fiets- en wandelpaden én heeft het goede grond. Tussen “de Dwinger” en het “Postveer” (het huis aan de overkant van het water waar vroeger de post werd gebracht en vervolgens door een platbodem verder werd vervoerd naar de ontvangers van de post) hebben vele kinderen het zwemmen geleerd in “het Klaailân”. In de jaren 50  kwam er, iets voor 'de dwinger’, een toren van het Korps Luchtwachtdienst te staan. Zo konden er eerder ‘vijandelijke Russen’ gespot worden en doorgegeven aan de centrale in Leeuwarden. De ‘koude oorlog’ was begonnen. De voetbalvelden die er nu als strakke biljartlakens bij liggen, waren voorheen volkstuintjes. Deze waren het eigendom van de kerk. Later is de grond voordelig verkocht aan de voetbalvereniging VVO.



Nomineer een onderwerp voor deze dorpscanon




Locatie