Uitgelichte vensters:

Wanneer je Easterlittens inrijdt vanaf Wammert loop je tegen het water aan. Daar staat nu een schuurtje. Daar was vroeger “de Dwinger”. Dat was de opslagplaats van menselijke fecaliën. Er was vroeger geen toilet. Je behoeften deed je in een tonnetje op het “skythúske”.  Eén keer per week werden deze tonnetjes geleegd. Was er een grote huishouding dan hadden ze twee tonnetjes. Deze tonnetjes vol met poep en plas werden opgehaald door mannen met een lange jas aan van bepaald materiaal gemaakt. Ze droegen de tonnetjes op hun schouders. Soms moesten ze op een ladder naar een bovenwoning, zoals gebruikelijk in de stad. Een tonnetje dat vol zit met poep en plas, gaat schommelen bij beweging. Dus de inhoud klotste niet zelden over de rand. De lange jassen ‘beschermden’ de tonnetjesdragers tegen de klotsende ontlasting. De tonnetjes werden geleegd op de ‘dwinger’. Zo ontstond een bassin vol vaste en vloeibare delen. Het vocht werd afgevoerd via een buisje de sloot in. Na verloop van tijd bleef een dikke koek van vaste delen over. Een keer per jaar werd deze ‘koek’ geschept en vervoerd naar plaatsten waar de grond arm was, zoals bv. naar Drenthe. Vele provincies deden dit zo. Natuurlijk mopperden de Drentenaren op een gegeven moment. Zij kregen alle “stront” van Nederland. Als soort van compensatie, werden door “het Rijk” allerhande fiets- en wandelpaden aangelegd. Daarom is – vandaag de dag –  Drenthe rijk aan fiets- en wandelpaden én heeft het goede grond. Tussen “de Dwinger” en het “Postveer” (het huis aan de overkant van het water waar vroeger de post werd gebracht en vervolgens door een platbodem verder werd vervoerd naar de ontvangers van de post) hebben vele kinderen het zwemmen geleerd in “het Klaailân”. In de jaren 50  kwam er, iets voor 'de dwinger’, een toren van het Korps Luchtwachtdienst te staan. Zo konden er eerder ‘vijandelijke Russen’ gespot worden en doorgegeven aan de centrale in Leeuwarden. De ‘koude oorlog’ was begonnen. De voetbalvelden die er nu als strakke biljartlakens bij liggen, waren voorheen volkstuintjes. Deze waren het eigendom van de kerk. Later is de grond voordelig verkocht aan de voetbalvereniging VVO.

De herberg die destijds het meest tot de verbeelding sprak was de water- en ijsherberg Huylckenstein. De herberg zal omstreeks 1509 gebouwd zijn toen de Boalserter Feart is gegraven en aan de noordzijde van het dorp een kruispunt van waterwegen ontstond. Huylckenstein bestond uit een dubbele woning, het noordoostelijke deel was als woning annex herberg met koemelkerij in gebruik. De stad Bolsward had in verband met de voorbereidingen tot de aanleg van een trekweg langs de Boalserter Feart belangstelling voor Huylckenstein gekregen. Het stadsbestuur kocht de herberg op 20 juli 1648. Toen de trekweg gereed kwam werd Huylckenstein door de stad Bolsward als tolhuis in gebruik genomen. Tegelijkertijd werd er een tol ingesteld te Burgwerd en op Hoptille. In de 17e en 18e eeuw ging het reizigersverkeer vaak met de trekschuit. Het stadsbestuur van Bolsward exploiteerde samen met het stadsbestuur van Workum een trekdienst op Leeuwarden. Op Huylckenstein was een stalling van paarden en de trekschuit wisselde er van paarden, dus ongeveer halverwege de reis Leeuwarden-Bolsward. In 1886 vond op verzoek van het stadsbestuur van Bolsward de verkoop plaats van de tolhuizen te Easterlittens en Hilaard. De verkoop van de tolhuizen geschiedde in een periode dat de trekschippers en tolbazen concurrentie kregen van de tram. Huylckenstein is in het jaar 1931 door de provincie aangekocht en in het jaar 1932 afgebroken, waarna in hetzelfde jaar de omlegging van een stukje van de Boalserter Feart plaatsvond. Daarmee was een karakteristiek en zeer oud hoekje van Easterlittens voorgoed verdwenen.

Voor het huis Hynstewaed 1, 3 en 5 was vroeger een slootje (in het Fries een slinke). Het was de bedoeling dat de paarden eerst door het slootje liepen, om vervolgens het huis aan de rechterkant te betreden. De straatnaam Hynstewaed is hierop gebaseerd (letterlijk vertaald: paarden waden). De paarden hun hoeven en benen waren door het waadden schoon geworden en nu konden de oude ijzers worden verwijderd en de paarden opnieuw beslagen. Doorlopend konden zij het pand weer verlaten. Het hele gebouw was toen eigendom van de heer Dirk Minkema (1852-1887). Hij had een schaatsmakerij: “Minkema Schaatsenmakerij”.  Het linkerdeel, (zeg maar een kwart van de totale lengte) was de schaatsmakerij en het rechterdeel was de werkplaats van de hoefsmid. Toen Prinses Wilhelmina twee jaar was, kreeg ze van “Minkema Schaatsenmakerij” een paar schaatsen. Hierop heeft zij het schaatsen geleerd. Toen de schaatsen te klein waren geworden, heeft Prinses Wilhelmina de schaatsjes teruggestuurd met een bedankbrief. De bewuste schaatsjes met brief zijn vandaag de dag te bewonderen in het Scheepsvaartmuseum te Sneek. Tijdens de Spaanse griep (1918-1919) stierven er veel mensen. Zo ook een arbeider van Minkema. Jurjen Seffinga was een arbeider die door Minkema niet gemist kon worden en “Minkema Schaatsenmakerij” ging failliet. Tegenover de schaatsmakerij van Minkema was een slagerij, slagerij Felkers. Dit is nu het stukje groen achter “het paaltje van Easterlittens”. Deze slager was beroemd in Littens en omgeving. Niet om zijn gehakt, waar overigens niets mis mee was, maar om zijn “neusdrip”. Er waren in de periode 1935 – 1965 twee slagers in Easterlittens. De ene week haalde je gehakt bij de ene slager en de andere week bij de andere slager. Eerlijk verdeeld. Slager Felkers had de gewoonte om, na het gehakt of andere producten gepakt te hebben, steevast zijn neusdrup af te vegen waarna hij, met dezelfde hand, hij je het vlees aangaf. Dus de ene week was er ‘vlees mét’ en de andere week ‘vlees zonder’. Het verhaal van het paaltje van Easterlittens is bekend. Zo'n zelfde verhaal wordt ook verteld in Berlijn. De strekking van het verhaal: het grootste geluk is nog steeds thuis te vinden! In je eigen achtertuin. Achter de slagerij waren er allemaal kleine “genearingkjes” oftewel kleine ondernemingen. Had je een paar koeien en verkocht je melk, je kon net zo goed nog vanaf de zoldertrap iets er naast verkopen zoals: zeep, spelden, stof, band, naaiartikelen etc. Zo had je een klein boerderijtje op adres It Hynstewaed 2. Daar woonden Jan en Sep de Jong.  Op adres It Hynstewaed 4 zat het Timmerbedrijf “Gaasterland”.  Dit bedrijf is later overgenomen door Sietse Lok. Daarnaast, op It Hynstewaed 6, woonden de “Jellema's”. Een grote huishouding en érg kerkelijk. De Jellema's hadden ook in de laatste maanden van de oorlog (WOII) evacuees. Op een moment was de heer Jellema ziek en lag op bed. Eén van de evacuees moest melken. Maar het melken lukte niet, geen drup. Het verhaal gaat dat de heer Harry Cuypers de Maagd Maria heeft aangeroepen en hij vertelde later dat er toen nog nooit zó veel melk was gekomen als die keer! Mevrouw Jellema had vier werkhuizen. Waar ze werkte daar blonken de koperen deurkrukken en de ramen schitterden je tegemoet. Maar in haar eigen huishouding ‘plakte je aan de voordeur vast’. Ze was zo moe van al dat werken bij een ander, voor thuis had ze geen energie meer over. Naast de oude school zat op It Hynstewaed 13 garage Hilverda.



Nomineer een onderwerp voor deze dorpscanon




Locatie